Ik had me Alice Springs voorgesteld als een heet, met rood stof gevuld slaapstadje. Met vriendelijke mensen die "Aye mate, wonna beer?" tegen je zeggen zoals Vince en Nance in de Flying doctors. Het tweede blijkt waar. Het is hier precies zoals in de Flying doctors, compleet met warme mensen en koud bier. Maar toen ik het piepkleine vliegtuigje dat ons hierheen bracht, uitstapte was ik aangenaam verrast door de frisse, koele lucht. Gecombineerd met een stralend zonnetje en een temperatuur van 18 graden deed de lucht me het meest denken aan die van de Alpen. Inclusief die hele intense kracht van de zon. Dat had ik dus niet verwacht van een woestijn. Het ruikt hier heel lekker naar Eucalyptus, jeneverbes en rozemarijn. Uiteraard staat het hier weer vol bomen en struiken die ik nooit eerder heb gezien, maar ik zie wel dat ze anders zijn. Veel minder, kleiner en blauwgroen gekleurd blad, hele gladde, lichtgekleurde stammen en minder variatie. Hier groeit in, tegenstelling tot Cairns, ook weer gras. Van dat spinifex dat er altijd uit ziet alsof het dood is of dreigt te gaan.
Ons motel, de Alice motor inn, is schattig gedateerd alsof je 30 jaar terug stapt in de tijd. Met donkergroen beddengoed en beige betegelde badkamer. Mary onze groezelige gastmevrouw laat ons uiterst vriendelijk al om 11 uur naar onze kamer, zodat we direct onze bagage kunnen splitsen voor onze 3-daagse tour naar Uluru die morgen begint. Met moeite leg ik wat spullen apart voor in de opslag, ik heb al zo weinig mee. Ik besluit dat hardlopen in de woestijn niet hoeft van mezelf. Mary brengt lachend mijn hardloopschoenen en kleding naar een nog groezeliger kamertje achter de balie.
's Middags als we richting het centrum van de stad lopen zie ik de groepjes rondzwervende aboriginals. Meer nog dan in Cairns. Aan hun kleding en lichaamsgeur leid ik af dat deze mensen geen toegang hebben tot de luxe van een badkamer. De blik in hun ogen is uitzichtloos, geen groet of aye mate. Ik merk dat ik het liefst met een boogje om ze heen loop, net als Australiërs dat doen en voel me daar direct schuldig over. De bevolking lijkt hier verdeeld in gewensten en ongewensten die elkaar enigszins respectvol mijden. Ik hoop dat ik de nuances van de complexe relatie tussen de oude en de nieuwe bevolking nog ga zien. De stad is vergeven van die prachtige aboriginalkunst dus daar is blijkbaar iedereen dol op.
Terwijl de zon in kracht wint lopen we de Lone dingo binnen. Een winkel met outdoorspullies van allerlei allooi. Zonnehoeden, tasje met aboriginalprint, stoere cowboylaarzen en zadelvet. Alles is hier aan de stoere kant zo ook de auto's, die het midden houden tussen een flinke SUV en een klein vrachtwagentje. Met zo'n rekje aan de voorkant en eentje boven op het dak. Hier geen hybride Toyota prius of BMW. En honden zijn hier ook opeens. In Cairns dus geen een. Ons motel heeft ook een huishond, Jack van zeven weken. Jack houdt van voor je voeten lopen en aan je broek likken. Frieda vindt hem net een panda en superschattig. Ik niet, hij lijkt op een wasbeer. Maar als Frieda met hem speelt, giechel ik op gepaste afstand met schone broekspijpen mee.
Omdat we straks in het Indiase restaurant met BYO willen eten, lopen we richting de Thirsty camel. BYO betekent bring your own, dus neem je eigen drank mee. In Nederland not done, maar hier heel gewoon. En de Thirsty camel is een drive through slijter. Eh drive through ... dus niet walk through.... hoe kom je in hemelsnaam aan een biertje als de supermarkt het, om het enorme alcoholmisbruik door aboriginals tegen te gaan, niet verkoopt en je voor de enige slijter een auto moet bezitten? Gelukkig mogen we ook via het stoepje naar binnen. We nemen een sixpack van het stoerste, koudste bier dat we kunnen vinden.
Aan het geknetter van grind merk ik dat de parkeerplaats van de Alice motor inn zich langzaam vult met auto's. Mijn maag knort, het is tijd om naar de Indian flavours te gaan met ons BYO-bier.
Verstuurd vanuit the red centre
Maak jouw eigen website met JouwWeb