60. Potvis

Gepubliceerd op 20 maart 2021 om 09:12

We zijn er ruim op tijd, in Kaikoura, want je weet maar nooit. De weg er naartoe is kronkelig en loopt door de bergen, ik hou ruim 1,5 km het stuur onafgebroken met twee handen vast. Geen 300 meter rechte weg, iedere bocht naar links wordt direct opgevolgd door een rechtsdraaiende in variërende hoeken. Flauwe bochten, haakse bochten, haarspeldbochten, blinde bochten,  ze zijn er allemaal in overvloed vandaag. Ook de eenbaansbruggen en heuveltjes, waar je niet overheen kan kijken, zijn goed vertegenwoordigd op deze route. Toch bereiken we onze bestemming met tijd over voor koffie met uitzicht over de stille oceaan. Gevuld met prachtig blauwgroen water tot aan de horizon inclusief grijs kiezelstrand ervoor. De zeemist drijft rustig het strand op, maar verder is het helder, warm weer.

 

Aan boord van de boot wordt ons benedendeks een grote stoel toegewezen. De boot heeft een of andere Maori-naam, daar wordt gelukkig veel minder ingewikkeld over gedaan dan over Aboriginals in Australië. Terecht ook want Maori's zijn hier slechts een paar honderd jaar langer dan de Europeanen, daarvoor was dit land van de kiwi's, de moa's en van de bomen. Aboriginals leefden 50.000 jaar in isolatie voor ze een Europeaan zagen, lijkt me een wezenlijk verschil. Maori's of alle gradaties die daarvoor doorgaan, zijn hier dus gewoon je buschauffeur, cassière of toergids. Of ze ook je chirurg of accountant zijn, waag ik te betwijfelen, gelijke rechten betekent ook hier niet hetzelfde als gelijke kansen. Maar veel toeristische dingen hebben om het goed te maken een Maori-naam. Die ik dus niet kan onthouden.

Benedendeks zitten we niet graag wegens de groengele ziekte. Reeds voor vertrek slikten we grote gemberpillen waarvan de Mythbusters bezweren dat ze net zo goed werken, als de medicinale varianten die ons slaperig kunnen maken. Zodra de boot wegvaart begint hij te stampen op de grote golven. Enorme fonteinen zeewater spatten langs de ramen, ik snap wel dat ze ons liever binnen houden. Frieda en ik houden onze ogen strak op de horizon gericht, maar voelen onze maagjes opspelen. Gelukkig mindert de boot ook af en toe vaart, gooit de deuren open en laat ons even luchten op het dek terwijl de kapitein met een hydrofoon, een soort onderwater microfoon, luistert naar het water. Potvissen maken een klikgeluid als ze voedsel zoeken in de diepte en stoppen daarmee als ze naar de oppervlakte komen om adem te halen. Onze kapitein vaart in de richting van het geklik, wacht tot het ophoudt en draait dan rondjes met de boot terwijl wij de horizon afspeuren naar een fffffft-fontein.

Schuin, rechts van ons is er een. Ik hol naar het bovendek en ben de eerste die hem aanschouwt. Een grijze, glanzende kolos drijft kalm op de golven. "Oooh", breng ik uit, "ffffft" zegt ie terug en een wolk mist drijft links van hem weg. Minutenlang dobbert hij midden voor mijn neus om bij te ademen. We bevinden ons net boven een onderwaterkloof waar mannetjes-potvissen hun voedsel vinden. Dat halen ze van diep, want daar zit de lekkerste inktvis. De vrouwtjes wonen in warmer water. Een duik duurt wel een uur lang en daarom heeft ie een paar minuten nodig om weer voldoende zuurstof op te nemen met zijn verrassend piepkleine longen. Het geheim van de potvis is, naast de zwemblaas waarvan de dichtheid van worden gevarieerd, een zuurstofbindend eiwit in zijn spieren dat lijkt op hemoglobine. Zodra zijn spieren helemaal zijn volgestampt met zuurstof kromt hij zijn rug en duikt met een prachtige zwaai van zijn staart onder. Ik ben diep ontroerd en even vergeten hoe misselijk ik ben.

Terug in onze stoelen maakt de boot weer vaart tot Frieda groen ziet. Met een zakje in haar hand bereiken we een tweede locatie waar we geen potvis zien. Het is tijd om terug te gaan, jammer maar we hebben gezien waar we voor kwamen. Met onze ogen strak op de horizon maken we ons op voor de wilde rit terug naar de wal. Dan mindert de boot vaart, the next best thing zwemt naast ons, Dusky dolfijnen! Tientallen dolfijnen springen, maken salto's en zwemmen mee met de boot. Ik weet niet waar ik moet kijken zoveel gebeurt er om me heen. Ik moet lachen en huilen tegelijk, ze zijn ontzettend grappig en schattig. Recht onder mijn neus zwemmen ze langs de boot en springen omhoog, eentje stopt en zwaait met zijn staart boven water naar ons. We zwaaien grinnekend terug. In de haven klikken we dankbaar onze auto open, lekker warm eindelijk en zonder gewiebel. Ik heb meteen honger, een goed teken.

We rijden door naar Christchurch via de grootste weg, nr 1, van het Zuidereiland. Het is lekker rustig en afgezien van die ene, enorme hoosbui heel relaxt rijden. En dan opeens, aah, twee rijbanen! Dat is nieuw, al een kleine 3 duizend kilometer rijden we op die ene rijbaan die er is, moeten we opeens inhalen en ruimte maken aan die verkeerde kant van de weg. Ik red me eruit, vooral omdat ik leerde rijden in een van de dichtst bevolkte gebieden, van een van de dichtst bevolkte landen ter wereld. Frieda navigeert ons na twee weken weer soepel naar het huis van Rudie en Tania, die ons opnieuw hartelijk ontvangen. We ploffen neer op 'onze' bank en maken plannen voor morgen. Ik hoop vanuit het diepst van mijn hart dat de dolfijnen heel graag met Frieda willen zwemmen.

Verstuurd met liefde voor de natuur