Met een heel flesje hotelshampoo was ik het zweet en het junglevuil eindelijk van me af. We zijn voor de derde en laatste keer in Cusco, in het Niñoshotel, weer thuis. De receptiedame lacht als we weer binnenstappen, hier zijn we meer dan welkom. Ze belt direct naar de wasserette zodat onze kleding met de expres-service nog vanavond weer schoon in onze tas kan zitten. Schuldig breng ik een half vuilniszakje supersmerige kleren bij haar langs. Een half uurtje later zitten we met een cocatheetje in ons vertrouwde café te loungen.
Vandaag vlogen we van zeeniveau naar 3450 meter wat dus best een goed recept is om direct bij aankomst tegen de vlakte te knallen. In zo’n vliegtuigje zit je lekker 1 atmosfeer aan luchtdruk in te ademen. Tot je uitstapt….in een fractie van een seconde moeten je bloeddruk en hartslag zich aanpassen aan slechts twee derde van de luchtdruk. En alsof dat nog niet niet erg genoeg is, zit hier ook nog maar 64% van de zuurstof in een ademteugje. Bij het ontbijt al starten we met ons dieet van cocasnoepjes en veel drinken. Zodra de deur van ons airbusje opensist voel ik alsof er een last me afvalt, ik voel me lichter dan op de maan, waar ik nooit was overigens. Met langzame, bedachtzame stappen schommelen we traag naar de bagageband. Niemand haalt ons in, men weet hier beter óf is al tegen de vlakte gegaan. Ik voel dat het denken me energie kost, we moeten onze aandacht er nu extra bijhouden. Dit is heel anders dan langzaam in een bus naar hoger gelegen oorden reizen.
Onze taxichauffeur neemt direct mijn grote rugzak van me over. Ik zie het witst van ons twee, denk ik. Zitten gaat beter hoewel ik het gevoel blijf hebben dat ik op een boot heen en weer wieg. De druk op mijn hoofd is weg, het zweten is gestopt, de traagheid van mijn denken verruild voor een een tijdelijke tunnel, mijn voortdurende agitatie om beestjes op en rond mijn lijf is opgelost. Cusco is thuis. Een thuis dat we snel voorgoed moeten verlaten. Een nieuwe fase van onze reis breekt aan.
Morgen staat ons een dagje bus te wachten, onze laatste dag in Peru. Via Puno verlaten we dit fantastische land. Een land vol goede moeders die hun kinderen behoeden voor groot en klein gevaar, met ze spelen hoe hard ze ook werken en ze zelfvertrouwen geven. Het land met meer drogisterijen dan supermarkten, waar taxi’s altijd toeteren, waar iedereen elkaar diensten verleent voor een klein bedrag, waar men het beste Spaans spreekt van heel de wereld, waar men aardig en gastvrij is. Het land met een fantastische keuken, met koude pisco sours en warmgeroosterde cavia’s, met sap van echt fruit, met quinoa, mais, rijst, zoete aardappels, bananen in alle smaken en dikke yukafrieten met avocadodip voor het ontbijt. Het land met uitgestrekte woestijnen, woeste bergen, met viesheet, maar weergaloos oerwoud, waar het harder kan regenen dan in mijn moederland. Het land waar ik overal mijn hoofd stoot, klem zit, moet bukken en van alles van de bovenste plank aanreik. Het land waar ik me voor het eerst in het Spaans moet redden, waar ik voor het eerst in jaren weer vlees at, waar ik het veels te koud en veels te warm had, waar eeuwenoude stenen me raakten tot in mijn ziel, waar Frieda en ik nog hechter werden, waar ik weer nederigheid voelde, waar ik natuur in haar puurste vorm beleefde, waar de liefde door mijn maag stroomde.
Het afscheid kost me moeite, maar reizen is loslaten. Dus loop ik nog één keer over de donkere, koele binnenplaats van ons koloniale hotel, neem ik nog één pisco sour en slurp ik nog een kom pompoensoep. Overmorgen slaap ik in Bolivia. Maar nu nog niet, nu zijn we nog thuis.
Verstuurd van bij de openhaard
Maak jouw eigen website met JouwWeb