Het koor

Gepubliceerd op 30 juni 2019 om 20:25

Mijn haar wappert in de warme wind die over ‘t IJ waait. IJveer 60 wacht even tot het sloepje feestgangers voorbij is voor ze haar motoren start. Zodra ik voet aan de zuidelijke oever zet voel ik het verschil. Ik ben weer in de Grote Stad.

 

Met lichte agitatie voel ik de grootstedelijke arrogantie in me opwellen. Mijn bel rinkelt van geluk na lang, lang ongebruikt op mijn fietsstuur te hebben doorgebracht. Ik fiets met bravoure hard door op het fietspad achter het CS. Voor de duidelijkheid zucht ik even bij iedere veels te slingerend langzaam fietsende toerist die ik inhaal. Dat het even duidelijk is dat ik hiervan ben, dat ik erop zit. Op grootstedelijk fietsen dus.

 

Slechts mijn uitgestoken hand bij iedere koerswijziging verraadt mijn inmiddels verprovinciaalde karakter. Nou ja, en die fietstasjes misschien. Het oortje in mijn linkeroor doet me hipper aanzien dan gerechtvaardigd. Een geduldige googlemaps-dame kletst me handsfree door de drukke binnenstad, zodat het net lijkt alsof ik hier de weg nog ken.

 

Oh, wat ben ik dol op deze stad. Lang geleden bewoonde ik diverse Amsterdamse kamertjes. Dolgelukkig op een paar vierkante meters die uitkeken op de gracht. Mijn fiets ondersteboven in het trappengat of buiten aan een lantaarnpaal. Na een paar weken in de hoofdstad kwam ik tot het inzicht dat mijn behoefte om netjes regels te volgen me niet overal ter wereld even goed van pas kwam. Niet langer gehinderd door de behoefte iedereen voorrang te geven scheurde ik op mijn twee wielen van Watergraafsmeer naar Sloterpark, van Bijlmer naar Noord.

 

Ik kan het nog steeds, fietsen in de stad. Tot mijn niet geringe vreugde is het inmiddels wél gebruikelijk om te stoppen voor rood licht. Dus sta ik niet langer in mijn uppie wachtend op groen rooms de kruising te blokkeren. Nee, nu veins ik ongeduld als de stipjes één voor één tegen de klok in verdwijnen en zet ik vast aan bij het laatste stipje. Amsterdam heeft haast dus trappel ik om het hardst terwijl ik zeeën van tijd heb. Gewoon omdat het zo leuk is.

 

Natuurlijk ben ik hartstikke op tijd. Frieda treedt op met haar koor, dat wil ik voor geen goud missen. Ze heeft hard geoefend onder leiding van de Zaanse zangeres die ooit haar huis zingend aanbood. Thuis blèren we vierstemmig mee, memoriseren we de prachtigste teksten van langvervlogen ballads en printen ze in een comfortabel senioren lettertype uit.

 

Mijn echtgenote klinkt prachtig als koor 1, geheel in pasteltinten gehuld, you’ve got a friend zingt. Het lichtgele rokje waarin ze me ruim 14 jaar geleden veroverde past haar nog steeds met speels gemak. Het iets meer gevorderde koor 2 gooit er nog wat muziekinstrumenten tegenaan voor het loepzuivere koor 3 aantreedt. Margriet dirigeert druk bewegend en met passie tussen het publiek. Ze klinken allemaal fantastisch, maar deze vakvrouw bewaart het beste voor het laatst. Als één stem zingen alle koren simultaan recht tot in mijn ziel. Ik kan het niet nalaten haar te complimenteren als leraar van dit stel. Ze bloost een beetje.

 

Tussen de bedrijven door valt een pubermeisje in een roze jurkje me om de hals. De soliste van vandaag blijkt een oud-leerling van me te zijn. Ze mist me. Als ze even later de sterren uit de hemel staat te zingen voel ik pas hoe erg ik haar en alle andere leerlingen ga missen. Die ontwapenende kwetsbaarheid, dat contrast tussen dapper schitteren en verlegen naar mamma kijken, tussen zelden huiswerk maken en tot in de puntjes voorbereid zijn voor een optreden of voetbalwedstrijd. Op school een bijna-zittenblijver, hier de ster van de show. Sterker dan ooit voel ik de behoefte om juist dit perspectief te verruimen. Niets is wat het lijkt.

 

Samen met Frieda schroef ik mijn fiets achterop de auto. Een enkeltje Amsterdam in de open lucht is genoeg voor vandaag. Samen rijden we neuriënd terug de rustieke provincie in waar ik als grote-stadbewoner ooit van gruwelde. Wie zijn perspectief op iets lelijks verandert, ziet de mooiste dingen.

 

Geschreven in de provincie