Terwijl Frieda ons autootje de berg opslingert, zie ik de temperatuur zakken. Wolken omringen ons in flarden witte mist, de miezer slaat vochtig op de voorruit en de googlemevrouw meldt droog dat er wéér een tolpoortje aankomt. Pension Schönblick oogt als een plek die ooit fabelhaft was en dat nu al een tijdje niet meer is. Zelfs het piepschuim waarmee de naam van ons onderkomen op de gevel is geplakt, is vergeeld en aangevreten. Mooi, dan kan het vanaf nu alleen nog maar meevallen.
En dat doet het ook. De staat van de voordeur zegt ook hier niets over wat zich daarachter bevindt. In ons geval een gastvrije meneer die ons naar een Oostenrijks schone kamer leidt, inclusief schrootjes. En dat in Italië, want daar zijn we. Geen idee waar precies, wegens dat ik Italië om meerdere redenen lang links en rechts liet liggen. Dus is mijn topo van hier niet al te best. Het uitzicht op de bergen wel.
Nadat we gisteren met bescheiden bepakking en groot optimisme zuidwaarts over de Duitse Autobahn trokken, begon ons avontuur natuurlijk al. In de vroege avond checken we in zonder precies te weten waar. Iets hypermoderns in een klein duits slaapdorfje. Authentiek schattig, brandschoon, met tüvgeprüfte vluchtwegen en de gezelligheid die ik alleen ken van Duits personeel dat van over hun oostgrens komt. Waar de wc-bril na een rondje draaien weer blinkt. Kwaliteit zoals nergens anders ter wereld. Na vier weken in een andere wereld, ook hierop weer een ander perspectief. Ik heb Duitsland oprecht gemist.
Na een heerlijk ontbijt, scheuren we met vlam in de pijp door de Brennerpas op weg naar het pensionnetje dat we gisteren, eerlijk gezegd geheel op prijs uitzochten. Om moverende redenen pakt Italië het hoogseizoensgraantje mee en weet men ook onze tot-het-allerlaatste-moment-wachten strategie te weerstaan. Italië vraagt om ander handelen dus kiezen we iets dat op de kaart in de buurt ligt bij waar we ongeveer uit willen komen. Frieda leert, terwijl ik door een tunnel van regen over dat zeiknatte Duitse asfalt sjees, wat Italiaans voor je weet maar nooit.
Ons verblijf blijkt hoog in de bergen op weg naar een nog hogere pas te liggen. Tuurlijk, dat had ik kunnen weten. Dit is Zuid-Tirol en ik weet als bergkenner maar al te goed wat kronkelwegen betekenen. Dus trekken we sportief onze lange broek en regenjas aan voor de 200m lange wandeling naar het enige nabijgelegen restaurant. Open, maar de deur is dicht dus wachten we wat in de regen, terwijl ik het nummer op het bord bel. Gelukkig spreekt alles en iedereen hier liever Duits dan Italiaans, maar ook ik zal er binnenkort aan moeten geloven.
De kok, die ook beeldhouwer is, begroet ons hartelijk, voordat hij verrukkelijk voor ons kookt. De wijn smaakt ook nét effe lekkerder. Oostenrijkse keuken met Italiaanse finesse, hoe heb ik ooit zonder gekund. Frieda knoopt in vloeiende zuidtirools een gesprekje aan met de vader des huizes. Over een kaartspelletje, over het gebrek aan tijd voor een spelletje in de huidige tijd, over computers waar ik ondertussen mijn verhaal op schrijf. Zoals alleen zij dat kan. En zoals alleen ik dat kan.
Met een groot bord kaiserschmarren voor ons beiden kijk ik uit het raam. Witte flarden stijgen op tussen de naaldbomen. We zijn de enige gasten op een plek waar het vroeger zwart zag van de mensen. Dat is het grote voordeel van bijna vergane glorie. Dat je het uitzicht helemaal voor jou alleen hebt
Geschreven na 24 uur onderweg
Maak jouw eigen website met JouwWeb