Mijn grootste wens

Gepubliceerd op 21 april 2020 om 20:28

Onthutst onderbreek ik even mijn hardlooprondje. Hijgend dringt het tot me door, het besef dat ik nooit eerder zo dicht bij mijn diepste wens was. De bezorgdheid om dat wat nog komt en de angst om nog meer van wat mij lief is los te moeten laten, vertroebelden mijn zicht tijdelijk. Maar nu het stof van de schokkend grote verandering langzaam neerdaalt, onthult het in al haar schoonheid dat wat ik helegaar niet aan had zien komen. Ik realiseer me dat ik er nooit eerder dichterbij was, bij wereldvrede.

 

In Lima, de stad waarvan alle reisgidsen dikke, grijze zeemist het hele jaar door beloven, schijnt de zon aan een strakblauwe hemel. De toppen van de Himalaya bezorgen toeschouwers tot honderden kilometers verderop tintelend kippenvel. In het weiland in de polder achter mijn wijkje een explosie van grutto’s, scholeksters, kieviten, ganzen, eenden en waterrallen waar hazen ontspannen doorheen huppelen. In de twintig jaar dat ik hier woon zag ik er nooit zoveel als nu. Nooit genoot ik er ook zo van als nu. Onder die niet aflatende strakblauwe hemel breng ik ze dagelijks een bezoek na lange, niet door vliegtuigen verstoorde, nachtrusten.

 

Het is niet de afwezigheid van oorlog, noch de aanwezigheid van vrijheid - blijkbaar- die mij het gevoel van vrede geeft. Een gezamenlijke vijand verbroedert en als die vijand geen land, militie of staat is, maar een virus, verzustert opeens driekwart van de wereldbevolking in eensgezindheid en zelfbeheersing. Het is blijkbaar niet voor de hand liggend om aan de eenvoudigste levensvorm die onze planeet kent, vijandige of manipulerende menselijke eigenschappen toe te dichten. We snappen zo ook wel dat dat virus dat niet expres doet. Dat wil gewoon heel veel babies, meer niet. Verpletterende kracht in het simpelste ontwerp dat bestaat. Een piepklein stukje erfelijk materiaal met een goedkoop verpakkinkje er omheen dwingt de wereld op haar knieën.

 

Het coronavirus is geen vijand, maar verpletterend natuurgeweld. Daarvoor leggen we de wapens neer, kijken we we langs elkaars verschillen en tonen we zelfbeheersing als nooit tevoren. Toch is die saamhorigheid ook niet de sleutel tot wereldvrede, uiteenlopende prioriteiten lossen haar zo weer op. Het is meer, simpeler. Ik hoor het in gesprekken, lees het in de verslagen van mijn leerlingen, ik zie het in de ogen van mijn nichtje. Dat er op de keper beschouwd maar één ding echt belangrijk voor ons is, contact. Het besef dat we het met elkaar moeten rooien, dat we het van elkaar moeten hebben. In de relatieve eenvoud van de beperkingen van de lockdown realiseren we ons hoezeer en hoe lang we in onbalans hebben geleefd met elkaar, met de natuur.

 

Het lijkt jaren geleden, de tijd dat je je moeder een knuffel kon geven, dat we les gaven in propvolle lokalen, dat het oplezen van de ochtendfiles minuten duurde, dat je nog met tegenzin naar de sportschool kon fietsen. De tijd dat de lucht en winkelwagentjes nog gewoon smerig waren en dat daar echt niks aan te doen was. Ik herinner me nog dat jaar waarin het opgeven van wat omzet in ruil voor iets minder stikstofuitstoot nog ónacceptabele economische gevolgen had. De tijd dat we zwartepietend CO2-quota naar elkaar of toekomstige generaties doorschoven in de hoop dat de oplossing zich vanzelf wel zou aandienen. Als ik terug tel zijn het een weekje of vijf…. 

 

Met volle bewondering zie ik de mensen om mij heen hun hele leven overhoop gooien met een aanpassingsvermogen waarvan ik altijd heb geweten dat we het bezitten. In vijf weken in een nieuw ritme waarin we inventief ook heel veel wél door weten te laten gaan. Tijdens mijn hardlooplunchrondje geurt het appeltaart uit het huis op de hoek, spelen buurman en buurvrouw samen een potje beachbal op straat, groeten onbekenden mij hartelijker dan ooit. Behalve bij het weiland met de vogels. Daar staat iedereen stil en luistert. Voor het eerst in lange, lange tijd.

 

Geschreven in stilte