Of het goed met ons gaat, informeert ze betrokken. Deze tijd is immers voor niemand makkelijk. Ik weet eerlijk gezegd niet meer zo goed wie ze is. Dat heb ik wel vaker, gezicht of naam ontbreken me dan. Maar vreemd genoeg herinner ik me nog feilloos dat ik haar heel aardig vond en als ik met vaste hand haar caravan aan wijs, glimt ze vol trots. Ze vindt het leuk dat we weer terug zijn. Op de camping.
Jarenlang kampeerden Frieda en ik ons suf tot we, door verre-reiskoorts aangestoken, besloten onze eurocentrische kijk op de wereld te veranderen. Als kind was ik er al dol op. Roeren in zo’n pannetje, met je pleerol over het veld, afwassen in koud water, met al je kleren aan in bed. Oh wat hou ik ervan.
Ik kan het ook gewoon heel goed. Mijn tentdoekje staat altijd het strakst gespannen, nooit waaide of spoelde mijn vrouw uit de tent, mijn waslijnsysteem kan steevast op bewondering rekenen en ik denk er ook altijd aan het pannengreepje mee te nemen. Als kers op de taart pas en meet ik onze van alle gemakken voorziene inboedel ook nog soepeltjes in ons kleine autootje. Buurvrouwen sporen hun mannen aan op te letten. Het is de sport en ik zit erop.
Wie denkt dat dat betekent dat mijn vrouw puur ter decoratie meereist, vergist zich. Frieda’s heeft de beste neus voor het selecteren van precies die camping waar het én rustig is én mooi én met barretje én zwembad. Bovendien zet ze de allerlekkerste campingkoffie met heet water op zo’n filter. Net als oma. Maar waar ze zich het meest in onderscheidt is in het maken van vriendjes.
Dus als we onze coronaproof vakantie voor dit jaar uitstippelen hebben we de tent al van zolder gehaald. Omdat we verstandig één landsgrensje over wel genoeg vinden, en België wegens in het verleden behaalde rendementen afvalt, belt Frieda met de twee campings in Duitsland waar we eerder het welkomst waren. Duitse schlagers schallen uit de radio als we tussen glooiende korenvelden naar de Moezel rijden. Na een allerhartelijkst welkom begeeft onze elektrische koelbox het met ratelende herrie en begint het licht te miezeren.
Van onder een luifeltje dat precies mij en het gasbrandertje droog houdt, zie ik haar gaan. Ze stalt onze waren koel in de gezamenlijke koelkast, ritselt een biertje en zorgt dat Werner morgen verse broodjes voor ons mee neemt. Ik roer intens gelukkig in mijn pannetje in de wetenschap dat regenbogen alleen zichtbaar zijn als het regent. In de regenachtige dagen die volgen, komen we er na jaren backpacken weer goed in. In het kamperen. In een tent.
Met nieuwe koelbox, mundschutz en belofte op zonneschijn trekken we zuidwaarts naar waar we eigenlijk op weg zijn. Herinneringen aan zonovergoten dagen gevuld met zwemmen, kaartspelletjes, aperol spritz en de ruimhartige, gastvrije Sonja, komen in flarden terug. Ik ben niet zo van de terugkeer, verlangen naar iets wat ooit was brengt me eerder weemoed dan geluk. De beloning van nog één keer die vriendelijke, warme sfeer en het inmiddels vergaarde vertrouwen dat we ons overal altijd wel redden, maken dat we de gok wagen op dat wat ooit was.
Zelfs als we ‘s nachts onze tanden gaan poetsen herkent een vriendelijke meneer ons nog. “Die Mädel sind wieder da!”, roept Sonja uit. Vaag bekende onbekenden groeten me, na zes lange jaren is men ons hier niet vergeten. Da’s dus vooral Frieda’s verdienste, wie vriendjes maakt zal oogsten. Ter beloning flans ik dankbaar haar favoriete campingsalade voor haar in elkaar, terwijl zij in dat vloeiende Duits voor morgen een tafeltje in mijn lievelingsrestaurant reserveert. Ook op de camping zijn wij een fantastisch team.
Geschreven met muggenbulten
Maak jouw eigen website met JouwWeb