“Asfalt!”, roep ik met uitbundig enthousiasme. Nederig kniel ik om het warme wegdek te begroeten. Mijn nichtje strijkt haar door de wind verfomfaaide blonde haar achter haar linker oortje en kijkt me meewarig aan. Uit haar glazige blik leid ik af dat ze niet begrijpt wat er zo heerlijk is aan weer een ‘gewone’ weg na ons hobbelige zandavontuur van daarnet. Het is altijd even zoeken, maar toch weer gelukt. Om te verdwalen.
Dwalen, verdwalen, rondzwerven. Het is me allemaal even lief. Vroeger gebeurde dat iedereen en ook heel vaak. Dat de onderkant van je fietskaart zo in een windvlaag afscheurde en aan de overkant van de sloot belandde. Of dat net die ene cruciale ANWB-paddenstoel (toen nog paddestoel) zo groen was uitgeslagen dat je hem zo voorbij sjeesde. Dat die vriendelijke mevrouw je precies de verkeerde kant opstuurde. Of als ik links en rechts weer eens verwisselde. Al dwalend ontdekte ik de mooiste verborgen schatten, ontmoette ik de liefste mensen en vond ik mezelf en de liefde van mijn leven.
Dwalen valt niet mee in deze hoogtechnologische tijd. In verre werelddelen waar mobiele ontvangst onbetaalbaar of afwezig is, zag ik voldoende kans om nooit aan te komen waar ik naar op weg was, of in ieder geval niet via de gebaande weg. Maar in mijn moederland is dwalen niet meer done. Wie niet punctueel op zijn of haar bestemming arriveert wegens beperkte technologische vaardigheden wordt nog net iets coulanter bejegend dan zij die er bewust voor kiezen om zo af en toe de weg kwijt te raken. Na mislukte pogingen het eerste te veinzen, kom ik er maar gewoon voor uit: ik verdwaal bewust en opzettelijk. En het doet me goed.
Dus als zowel mijn moeder en nichtjes als Frieda voor de ‘avontuurlijke’ weg terug kiezen, kan mijn geluk niet op. Als we over het smalle, onverharde pad fietsen hobbelt mijn nichtje haast uit haar stoeltje achterop bij oma. Haar grote zus roept ons vooral af te stappen terwijl ze middenin een zandverstuiving vast zit. Voor ons zie ik een echtpaar rondjes rijden, ook zij dwalen overduidelijk graag. Met grote regelmaat duwen we onze fietsen steile hellingen op die vaag bekend voorkomen. Bij een vreemd uitziende, lange dam twijfelen we in een heerlijk beslissingsloos vacuüm. De kleinste wipt uit haar stoeltje en hinkelt een ingewikkeld patroon op de zeskantige dijkstenen. Haar zus merkt wijs op dat we het altijd kunnen proberen, zoveel paden zijn hier niet. Ze wordt later ongetwijfeld een goede dwaalster.
Aan de overkant zomaar de start van een asfaltweg als een los eindje touw dat midden in de natuurpracht is geworpen. Ik grijp deze, mij o zo bekende beloning van dwalen, dankbaar met beide handen. Wie dwaalt zal vinden, zélf vinden. Met blosjes op haar wangen zet mijn moeder haar elektrische fiets op stand 9 voordat we met tegenwind de dijk opdraaien. We dwalen er nog wat in vrije vorm op los tot de oudste iets van bekend terrein herkent en ons met vaste hand huiswaarts stuurt. Mijn vader staat ons al op te wachten, wie verdwaalt wordt gemist. Dwalen maakt thuis komen nóg leuker.
Geschreven met navigatie uit
Maak jouw eigen website met JouwWeb